De mythe van de emancipatie? Deel 2: Het moederschapsideaal
In het zesluik ‘De mythe van emancipatie’ neemt Martine Iedema ons mee op een reis door de geschiedenis van het moederschap. Zij stelde zich de volgende vraag: ‘Zijn de normen over moederschap cultuur- en tijdsbepaald?’ en ging op (literair) onderzoek uit. Zijn wij eigenlijk wel zo geëmancipeerd als we denken? En is er wel echt wat veranderd in onze rol in samenleving door de jaren heen?
Lees hier deel 1: Kwaliteiten van een goed meisje
De gangbare ideeën over de positie van de vrouw binnen de samenleving en opvattingen over meisjes- (en jongens)opvoeding veranderden vanaf de jaren zestig, mede onder invloed van de tweede feministische golf. Tot die tijd (met uitzondering van de Tweede Wereldoorlog, waar vrouwen een groot deel van het mannenwerk moesten overnemen), werd het gezin als fundament van de samenleving gezien en kon dat niet zonder de inzet van de vrouw als liefhebbende echtgenote, moeder en huisvrouw. Niet alleen na de oorlog, maar ook eeuwen lang daarvoor, was meisjesopvoeding hierop gericht. Voor een meisje was het duidelijk dat ze in haar volwassen leven waarschijnlijk moeder zou worden. Het levenspad van een meisje was: opleiding → verloving → huwelijk → moederschap. Zodra een vrouw trouwde stopte ze met werken.
Overigens was het tot en met de achttiende eeuw gebruikelijk dat het gehele gezin werkte, mannen, vrouwen en kinderen. Weliswaar hadden vrouwen andere taken dan mannen (zorg voor kleinvee versus grootvee, wegens fysieke verschillen), maar ze hadden een evengrote bijdrage aan het inkomen. Door de industrialisering en onder invloed van de stedelijke handelsburgerij kwam er een scheiding tussen beroepsarbeid en huishoudelijk werk. Aan het eind van de negentiende eeuw was deze onderverdeling wijdverbreid geworden.
Vanaf de jaren zestig veranderde er iets. De tweede feministische golf was volledig aangeland. Er kwam meer aandacht voor zelfrealisatie en zelfontplooiing voor meisjes en vrouwen. De belangrijkste aandachtspunten waren gelijkheid voor mannen en vrouwen binnen arbeid, onderwijs, politiek en het geheel van seksualiteit, huwelijk en gezin. Het huwelijk werd door sommige feministen afgewezen, omdat het hiervoor als belemmering werd gezien. Er was een verval te zien van traditionele opvattingen over rolpatronen: eigen keuze eerst. Maar sommigen zien deze periode ook wel als pseudo-emancipatoir: een meisje/vrouw moest verplicht zelfstandig zijn en verplicht doen wat ze wilde, verplicht geëmancipeerd zijn.
‘Je wilt niet naar huis terug, hè (…) ‘Dan moet je het niet ook, Monika. Jij moet je eigen weg gaan.‘ (Uit: Sneeuwwitje en de zeven krakers – Karel Eykman, 1988, p. 137).
Vanaf de tachtiger jaren veranderen opvattingen over vrouwen en meisjes weer geleidelijk aan. Volgens verschillend onderzoek naar veranderingen in de opvoedingspraktijk bij verschillende generaties blijkt dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden van het bevelshuishouden naar het onderhandelingshuishouden (meer overleg tussen ouder en kind) en een afname van seksespecifieke opvoeding. Er is een toenemende emotionalisering en individualisering te zien. Daarom is het opvallend, dat meisjes- (en jongens)opvoeding ook in deze jaren nog veelal volgens traditionele waarden en normen plaatsvond. Het vrouwbeeld van de negentiger jaren was voor een groot deel onveranderd verbonden gebleven met het moederschap en met een verzorgende rol van de vrouw. Enerzijds was er een grotere vrijheid voor meisjes te zien, anderzijds werd hun bewegingsvrijheid begrenst door traditionele betekenisgeving over vrouwelijkheid door maatschappij, ouders en onderwijs.